Er hangt een vermoeide koekoeksklok
in mijn hersenen: het diertje kruipt niet meer
uit zijn kot – doodop schuilt het voor de tijd
die net als het vogeltje niet meer beweegt;
in de ellenlange stilte verlang ik naar het rinkelen
van de schoolbel – een teken dat het tellen van seconden
weer aangevangen kan worden, dat de kermisattractie
weer starten zal, dat lippen weer zullen lachen
zoals voeten elkaar ontmoeten;
en toch is het de stilte die wint, ondanks
het verlangen en ondanks de moed
toch is het de stilte die seconden kerft
op de muren van mijn gemoed